Zwaar is de weg, een aftocht zonder Hem.
Bedrukt gaan wij, ontzet; geen oog meer voor het licht, hoop achter ons.
Komt op ons toe, vraagt wat er is gebeurd,
een vreemde grensganger. Wij spreken struikelend, verward verhaal:
‘een mens die zag, een woord van leven sprak,
hoop op bevrijding gaf; haat en verraad opriep. Weg, dood, gegaan.’
Hij trekt van leer met Mozes aan zijn zij
en laat ons alle kanten van de schriften zien. Zij klinken nieuw.
‘Blijf ons nabij in deze avondval.’
Hij breekt het brood met ons, het licht breekt in ons door en keert ons om.
Wij keren om, geen duister houdt ons vast.
Zo gaan wij opgewekt en met een last van licht, een lopend vuur.
‘Hij is met ons’, wij roepen elkaar toe,
een woord dat leven doet, het brood dat breken moet, God, zo nabij.