De schriftlezing als eerste verkondiging

Artikel in ‘Tijdschrift voor Liturgie’ door Andries Govaart

De lezing uit de bijbel heeft een centrale plaats in iedere vorm van de christelijke liturgie. Op welke wijze je liturgie ook omschrijft: er wordt gelezen uit de schrift. In de liturgie roept God ons samen, spreekt tot ons (lectio). Wij overwegen het woord (meditatio) en geven antwoord (oratio) en worden uitgezonden om het woord te dóen. Dit is een omschrijving van liturgie waarin God centraal staat. Je kunt liturgie ook anders omschrijven. We komen samen en luisteren naar verhalen waarin ervaringen van mensen met God klinken, we staan stil bij deze verhalen en hun betekenis voor ons, we keren ons in onszelf en kunnen bemoedigd/gesterkt weer verder.
Deze twee omschrijvingen van liturgie mag je beschouwen als twee kanten van dezelfde medaille. Centraal in beide omschrijvingen staat de Schrift, in de ene omschrijving beschouwd als het geïnspireerde woord van God en in de andere beschouwd als de gecondenseerde en gebundelde ervaringen van mensen met God verzameld in de bijbel.

Het is gevaarlijk om te spreken over ´de centrale boodschap van de bijbel´, of over ´wat de bijbel verkondigt´. Maar het is opvallend, dat we steeds opnieuw een God ontmoeten die de mens zoekt. Een schepper die zijn beeld en gelijkenis maakt, een roeper die de mens uitdaagt hem op zijn woord te geloven, een bevrijder die zich een volk vormt, een bruidegom die in de woestijn zijn bruid zoekt. We mogen in ieder geval zeggen, dat de Schrift ons een God verkondigt die met de mens begaan is en die zich openbaart in de naam ´ik ben er en zal er zijn´. Daarmee moge duidelijk zijn dat de Schrift zelf verkondiging is en niet de aanleiding voor de preek die daarna volgt.

Van het gesproken woord naar het geschreven woord en terug

De teksten uit de bijbel zijn aanvankelijk verteld van mond tot mond, of beter gezegd van mond tot oor. We kunnen het ons nauwelijks voorstellen; ze stonden niet op schrift maar werden verteld. Ze kregen langzamerhand de status van belangrijke liederen, heilige teksten, sterke verhalen die de identiteit van een groep mensen gingen vormen. Deze teksten kregen hun vaste gestalte, en door melodie, ritme en verschillende vormen van rijm (mnemotechnische hulpmiddelen), kenden velen deze woorden uit het hoofd. Ze werden van generatie op generatie mondeling nauwkeurig doorgegeven en het feit dat men de verhalen ging beschouwen als heilige teksten, dat wil zeggen teksten die deze gemeenschap tot deze unieke gemeenschap maakten, zorgde ervoor dat ze hun vaste, onveranderlijke gestalte kregen. Ze werden toevertrouwd aan priesters en kregen hun plek in de rituelen en eredienst.
De verhalen uit de bijbel zijn pas opgeschreven in crisissituaties. Dat gebeurt tot op deze dag: mijn peettante Jeanne had een uitstekend geheugen en kon daar ook ruim uit putten. Wij neven en nichten stelden de vele en gedetailleerde verhalen niet altijd op prijs. Op haar 70e is zij haar herinneringen gaan opschrijven; zij besefte dat ze het eeuwige leven niet had. Inmiddels zij is al jaren dood en zijn we gelukkig met haar prachtige verhalen in dat krachtige handschrift die zowel het vroegere gezinsleven oproepen als de maatschappelijke situatie waarin zij en haar zus (mijn moeder) zijn opgegroeid. Pas toen het volk Israel dreigde te verdwijnen, i.c. in de Babylonische ballingschap, zijn rabbijnen de verhalen uit verschillende stammen en bronnen gaan verzamelen. In die crisis zijn ze opgeschreven en hebben ze hun definitieve vorm gevonden. Een volgende stap is dat ze beschouwd werden als geïnspireerd en zo gingen horen tot de canon van de TeNaCH en later voor de christenen de canon van de Bijbel.
Deze verzamelde en opgeschreven en gecanoniseerde verhalen zijn gelezen en verteld in de christelijke liturgie en later in de zestiende eeuw gedrukt en steeds ruimer verspreid en gelezen. Aanvankelijk las men hardop, maar inmiddels kennen wij de bijbel die wij stilletjes voor onszelf met de ogen kunnen lezen.
Kunnen deze verhalen die toen van mond tot oor werden doorverteld ook nu weer onze adem krijgen. Kunnen deze geïnspireerde (en inspirerende) teksten weer lichaam worden en tot klinken komen. Anders gezegd: het levende woord is niet het geschreven woord maar het klinkende woord.

Schriftlezing in ruimte en tijd

Iedere feitelijke lezing uit de Schrift in de liturgie is altijd een gebeurtenis onderhevig aan de beperkingen en overigens ook mogelijkheden van ruimte en tijd. Dat roept een spanning op: het gaat om het woord van de Eeuwige, het goddelijk woord, en het krijgt zijn concrete vorm in de menselijke beperkingen. Het is daarin verbonden aan de andere vorm van incarnatie: Gods menswording in Jezus. God is mens geworden in een man, 2000 jaar geleden, in een uithoek van het Romeinse rijk etc. Iedere vorm van lezen is een concrete vorm en daarmee sluit het op dat moment alle andere vormen uit. Wanneer een vrouw leest, leest niet een man; wanneer een volwassene leest, leest niet een kind; wanneer iemand zacht leest, leest hij/zij niet hard of luid; wanneer je leest in een kapel, lees je niet in een kathedraal; wanneer je leest in een ruimte met een droge akoestiek, lees je niet in een ruimte met een galm; wanneer je in het Frans leest, lees je niet in het Nederlands. En een volgende keer, op een andere plaats zijn er allerlei andere concrete elementen die de feitelijke lezing bepalen.
Bovenstaande vaststelling maakt ons bescheiden: iedere vorm van schriftlezing is anders en er is niet één vaststaande wijze van schriftlezing. Maar het daagt ons ook uit om in iedere vorm van schriftlezing met onze concrete gestalte, met ons lichaam en met onze adem het woord tot het levende woord te maken.

Lezen is interpreteren

Naast de vaststelling dat ieder vorm van schriftlezing een vorm is in ruimte en tijd, weten we ook dat iedere vorm van schriftlezing (ten overvloede: in de liturgie) een interpretatie is. Je kunt niet niet interpreteren. Maar vervolgens wordt de vraag: hoe verantwoord je het feit dat je interpreteert?
De vraag naar de interpretatie stellen we hier niet voor het eerst. Het speelt in de kerkgeschiedenis veel vaker. Bisschop Ambrosius van Milaan (tweede helft 4e eeuw) liet kinderen de schriftlezingen doen, immers ze begrepen niet wat ze lazen, dus konden ook niet interpreteren. In de kloosters probeert men vanouds niet interpreterend te lezen. Men leest recto tono, op één toon. Soms wordt daarvoor een reciteertoon gekozen, waardoor men op verhoogde toon leest. (Dat kwam ook de verstaanbaarheid in grotere ruimtes ten goede in een tijd dat er geen geluidsinstallaties waren.) Overigens zijn in de loop van de geschiedenis weer verschillende reciteertonen geassocieerd bij verschillende liturgische tijden. Daarmee wordt de schriftlezing toch weer in een bepaalde context gezet en geïnterpreteerd. De poging om binnen gemeenschappen van monniken en monialen niet interpreterend te lezen heeft niet alleen te maken met de eerbied voor de eigen zeggingskracht van Gods woord, maar ook met het feit dat een gemeenschap die zoveel in de liturgie bijeenkomt het niet verdraagt dat een van hen (de lector) zijn of haar interpretatie aan de anderen oplegt. Toch, hoe neutraal men ook leest, iedere vorm van hardop lezen interpreteert de tekst.
Wanneer nu, in het begin van de 21e eeuw, mensen zondags naar de kerk gaan en ze horen een perikoop uit de bijbel, is het allang niet meer zeker dat ze deze perikoop (her)kennen. Dat heeft verschillende redenen. Veel kerkgangers komen niet iedere week naar de kerk, sterker nog de groep die iedere zondag kerkt slinkt – in ieder geval in onze streken – nog steeds. Bovendien worden sinds Vaticanum II niet meer ieder jaar dezelfde lezingen gelezen, maar kennen we een driejarig leesrooster waarin ‘ruimer geput wordt uit de schatkamers van de heilige Schrift’. Het is dus voorstelbaar dat, wanneer ik deze zondag naar de kerk ga, ik een lezing hoor die ik naar mijn beleving nooit eerder gehoord heb. De vorige keer dat ik deze lezing had kunnen horen was drie jaar daarvoor, maar toen was ik ziek. De keer daarvoor was zes jaar geleden en toen was ik op vakantie en de keer daarvoor, negen jaar geleden, kan ik me echt niet herinneren.
We moeten er steeds meer rekening mee houden dat de mensen in de kerk, de hoorders, de lezing voor het eerst horen. En wanneer ze dan een monotoon, objectief voorgedragen lezing horen haken ze na de eerste zin af. De lector kan dus niet anders dan interpreterend voorlezen. De vraag wordt dus hoe komt deze interpretatie tot stand en hoe kun je die verantwoorden?

De lector als eerste hoorder

Het woord lector betekent lezer, degene die in de liturgie de Schrift voorleest. En dat is ook wat hij of zij doet, maar misschien kunnen we deze functie op een andere manier benaderen en zeggen dat de lector de eerste hoorder is. De Schrift spreekt tot de lector en deze geeft dat door aan de toehoorders. Op het moment dat je ook de lector tot de hoorders rekent, beklemtoon je de onderlinge verbondenheid en vermijd je de indruk dat de lector degene is die weet wat er staat in de Schrift en weet wat dat betekent. Lector en geloofsgemeenschap luisteren naar Gods woord en gaan op zoek naar het verstaan en naar de betekenis voor ons hier en nu. De lector gaat in deze benadering ook voor in de open en luisterende houding. Te vaak wordt uit de Schrift gelezen en krijg je de indruk, o ja, het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Zodra je ‘o ja’ denkt, bij het horen van de schriftlezing luister je niet meer. En dat geldt zowel voor de lector als voor de andere hoorders. Misschien zijn verwondering en benieuwdheid wel de belangrijkste eigenschappen van een lector. Verwondering, ondanks de goede voorbereiding niet weten wat het Woord betekent. Benieuwdheid, wat heeft het levende woord ons hier en nu te zeggen?
De lector rekenen onder de hoorders, heeft nog een ander voordeel: de kans wordt minder groot dat de lector tussen de Schrift en hoorders in komt te staan. Anders gezegd: de kans wordt minder groot dat we met name de aanwezigheid van de lector opmerken en niet meer het woord zelf. De lector is een dienaar van het woord en staat niet zelf centraal. Toch staat fysiek gezien in de dienst van het woord de lector centraal en staat hij/zij frontaal tegenover de andere gelovigen en wordt de lector geacht in die positie op een goede, gelovige en verantwoorde wijze de schrift te verkondigen. Hoe kun je houding van eerste hoorder die iets van de spiritualiteit van de lector zegt, verbinden met de centrale positie van de lector?

De schriftlezing in de praktijk 

In de praktijk zien we dat de lector op minstens twee verschillende wijzen aanwezig komt in de liturgie. Vaak trekt de lector met de voorganger(s) mee in de intredeprocessie en draagt hij of zij het boek (lectionarium of bijbel) en neemt ergens plaats op het priesterkoor/liturgisch centrum, of in andere vormen zit de lector tussen het kerkvolk en wordt pas zichtbaar wanneer hij of zij naar de lezenaar gaat. In beide gevallen moet de lector in het begin van de dienst van het woord van zijn of haar zitplaats naar de lezenaar. In mijn praktijk als lectorentrainer blijkt het overbruggen van die afstand lastig. Veel lectoren gebruiken de stoelleuningen om zichzelf te lanceren en overbruggen de afstand in een recordtempo. Het blijkt voor veel mensen spanning op te roepen om zo zichtbaar te zijn in het openbaar en nog niets te doen te hebben. Het gevoel van haast dat die snelheid oproept, leidt er toe dat zowel de mensen in de kerk als de lector zelf onrustig worden/blijven. Op het moment dat de lector in alle rust gaat staan, en geconcentreerd naar de lezenaar loopt, daar gaat staan, op twee benen, de voeten onder de heupen, op adem komt en contact met de kerkgangers door hen aan te kijken, op dat moment ontstaat er rust, komt de lector aanwezig en ontstaat er benieuwdheid naar de schriftlezing waarvan men weet dat deze gaat komen. Maar ieder die wel eens optreedt in het openbaar weet hoe moeilijk het is om in het middelpunt te staan en niets te doen, alleen non-verbaal de aandacht te vragen.
De lector staat daar achter de lezenaar met het boek, de handen lichtjes op de lezenaar, (‘pak de lezenaar niet vast, maak je geen meester van de schrift’) en volgt de aankondiging. De aankondiging kan heel eenvoudig zijn, gewoon wat in het lectionarium staat: uit de profeet Jesaja. Dus niet: ik mag u vanmorgen voorlezen uit de eerste lezing, de profetieën van Jesaja. Het gaat niet om ‘ik’, en het is duidelijk dat het de eerste lezing is, want er was nog geen andere, en dat je dat mag is voor de hoorders verder van geen belang. Houd het eenvoudig zodat de lezing alle aandacht krijgt.
Er zijn kerken waar op dit moment of net vóór de aankondiging een paar inleidende zinnen op de lezing klinken. Dat komt voort uit de zorg dat de hoorders niet zouden begrijpen waar de lezing over gaat. De hoorders worden bij de hand genomen en naar de lezing gebracht. Wat er op dat moment gebeurt is dat in die paar woorden (waren het maar een paar woorden en niet enkele zinnen of een korte preek) de lezing al wordt geïnterpreteerd en uitgelegd. Bovendien is soms niet duidelijk waar de inleidende zinnen eindigen en de lezing begint. Misschien getuigt het van onderschatting van lector en hoorders, want op het moment dat de lezing goed en met zorg wordt gelezen komt er communicatie tussen het woord en de hoorders tot stand!
Bij de aankondiging kijkt de lector naar de aanwezigen, het is namelijk communicatie tussen hem/haar en het kerkvolk. Vervolgens na een korte stilte leest de lector de perikoop en dan hoeft hij/zij niet meer naar de hóórders te kijken. De lector moet wel naar de lezing kijken, dat wil zeggen de lezing voor zich zien. Zeker wanneer de schriftlezing een verhalend karakter heeft, helpt het de lector en daarmee het gehoor om het verhaal te visualiseren. Hoe ziet de wijngaard eruit waar de profeet Jesaja over spreekt, en waar staat die wijnpers, hoe groot is die? Op het moment dat je het verhaal voor je ziet, ga je levendiger lezen en dan gaat het gehoor het verhaal ook voor zich zien. Waarschijnlijk ziet het andere beelden dan die van de lector, maar dat is van geen belang. Een tweede wijze van inleving is dat je je bij de voorbereiding verdiept in de emoties die de handelende personen in het verhaal bewegen. De wijngaard brengt geen vrucht voort: welke gevoelens bewerkt dat bij de wijngaardenier? Is dat teleurstelling, woede, deja vu (zie je nou wel). Op het moment dat de lector zich bewust is van die emoties klinken die al mee, kleuren die de stem van de lector. Het gaat er dus niet om ‘stemmetjes’ op te zetten, maar je in te leven in de tekst.
Je kunt deze concentratie als lector opbrengen wanneer je je tijdens het lezen helemaal richt op de tekst en niet steeds weer contact zoekt met het gehoor.
Ook theologisch gezien klopt dit. Door zo te lezen nodig je de hoorders uit met heel hun aandacht naar de schriftlezing te komen, naar de tafel van het Woord. Wanneer je steeds naar de aanwezigen kijkt, richt je op hen en verstrooi je de Schrift.
Pas op het einde van de lezing kijkt de lector weer naar de aanwezigen tot de laatste woorden uitgeklonken zijn, laat het stil worden en sluit af met ‘Zo spreekt de Heer’ of ‘Woord van de Levende’. Beide uitdrukking zijn verkondiging en geen regieopmerking zoals ‘tot zover deze lezing’.
Wanneer de lector zo geconcentreerd voorgaat in het luisteren naar de Schrift en zich niet af laat leiden, kan het woord God onder ons tot klinken komen. Maar zo voorgaan in het luistern naar de Schrift voor de samengekomen geloofsgemeenschap is ook kwetsbaar, de lector moet er maar op vertrouwen dat de aanwezigen hem/haar (met in feite de Schrift) hun oor willen lenen.

Het ritueel van de schriftlezing

Binnen het spel van de liturgie staat steeds het heilige boek naast het altaar centraal. Ze vormen de twee vaste punten als in een ellips binnen de ruimte van de liturgie. In het voorafgaande hebben we aandacht besteed aan het lezen uit de Schrift en enkele tips gegeven voor de praktijk om de Schrift te verkondigen. Er is voldoende litteratuur die meer achtergrond en begeleiding geeft voor lectoren en voorgangers en er zijn ook trainingsmogelijkheden. Maar naast de inhoudelijk-verkondigende kant speelt er ook een rituele kant in het omgaan met de Schrift.
Om te laten zien – liturgie spreekt alle zinnen aan, niet alleen oren, maar ook ogen, neus en mond en huid – dat niet wij de Schrift grijpen, maar de Schrift ons aan¬grijpt, anders gezegd: om de Bijbel te verdedigen tegen haar lectoren (m/v) en verkondigers (m/v), zijn in de rooms-katholieke liturgie enkele rituele elementen die de bijzondere plaats van de lezing uit de heilige Schrift beklemtonen.
• In de intredeprocessie kunnen het kruis, kandelaars en evangelieboek meegedragen worden.
• Er is een aparte plaats op het liturgisch centrum/ priesterkoor, voor het lezen uit de Schrift: de ambo. Het woord ‘ambo’ verwijst naar de verhoging, de berg, waar het heilige boek wordt gelezen. In sommige oude kerken zijn er twee plaat¬sen van waaruit de Schrift wordt gelezen, een voor het epistel en een voor het evangelie.
• Op veel plaatsen wordt de lector de bijbel of het lectionarium aange¬reikt. Dit gebaar verheldert dat ons de Schrift gegeven wordt en geen onroerend bezit is. Een nadeel van het gebaar is, dat je de indruk kunt krijgen, dat de Bijbel of het lectionarium bezit is van de voorganger die hem aanreikt.
• De bewieroking, het eerbetoon met gewijde rook, tekent dit boek als een heilig boek. Misschien moet je zeggen, dat de bewieroking het heilige lezen inluidt. Wanneer je het zo formuleert, ligt de nadruk niet zozeer op het boek als voorwerp, maar op de handeling van het lezen in haar geheel. Bij de bewiero¬king, maar ook bij andere elementen van dit ritueel, kun je de vraag stellen hoe passend het is dat er zo’n verschil wordt gemaakt tussen het lezen van het evangelie en het lezen van andere delen van de Bijbel. Een ander discussie¬punt is of het wel terecht is dat wij het lectionarium bewiero¬ken, ónze keuze uit de Bijbel, en niet de Bijbel zelf.
• De aankondiging en de acclamatie, het gaan staan voor de evangelielezing en het alleluia zijn andere rituele elementen die onze omgang met het boek vormgeven.
• Tenslotte is er natuurlijk de gestalte van het boek zelf, het lectionarium, de bijbel of een evangeliarium. Het is goed, dat het een boek ‘met een smoel’ is en ‘schoon van gestalte’. Natuurlijk kun je ook goed lezen uit een misboekje van Gooi &Sticht of Heeswijk Dinter of een gestencild stuk papier, maar dat doet geen recht aan onze ervaring van de Bijbel als levensboek.

Besluit 

De titel van dit artikel is: Schriftlezing als eerste verkondiging. Op zichzelf is dat niets bijzonders want je kunt zeggen dat de hele liturgie verkondiging is van Gods betrokkenheid op de mens. De liturgie die begint met het kruisteken, waarmee we ons tekenen met de drie-ene God en die eindigt met de zegen en wegzending waarin we de kracht en de opdracht van God krijgen om in de wereld te doen wat we gehoord hebben. Maar binnen liturgie vraagt de verkondiging van de Schrift, inhoudelijk en ritueel, verbaal en non-verbaal, een eigen reflectie, zorg en oefening.

Litteratuur: Andries Govaart, Willem Marie Speelman, Voorgaan met lijf en leden, 2006 verkrijgbaar bij de auteur

 

Posted in Artikelen | Tagged , , , | Reacties uitgeschakeld voor De schriftlezing als eerste verkondiging

Comments are closed.