Kunst in de geloofscommunicatie
Andries Govaart redactie, Nico Derksen, Jos Oostrik, Jan van Lier, KBS 2008
Een uitgave gericht op de plaats en werking van kunst in de geloofscommunicatie. De uitgave komt voort uit een werkplaats van rooms-katholieke en protestante pastores en theologen die staan in de praktijk van kerk en pastoraat. In de loop van de jaren hebben zij gewerkt met kunst in het geloofsgesprek en diverse methoden uitgewisseld en beproefd.
1. Vanwaar de combinatie kunst en geloofsgesprek?
In de georganiseerde (onderscheiden van een spontane uitwisseling tussen vrienden, een gesprek op een verjaardag e.d.) geloofscommunicatie worden mensen uitgenodigd hun bestaanservaringen en hun zinvragen uit te wisselen met elkaar en te putten uit de geloofsbronnen (schrift en traditie) en/of zich daarmee te (laten) confronteren. We geloven, dat het contact met elkaar, het contact met het eigen levensverhaal en het contact met de geloofsbronnen gedragen worden door de Ene en vindplaats zijn van de Ene.
2.1. Kunst als reële aanwezigheid
Eigen aan kunst is, dat ze beelden tracht te vinden voor het onuitbeeldbare. Je kunt spreken van kunst, wanneer het meer blijkt te zijn dan de arbeid van de kunstenaar. In dit geval kan het woord ‘aanwezigheid’ uitkomst bieden. Het kunstwerk representeert niets, maar stelt present; het is geen afbeelding, maar tegenwoordigheid. De aanwezigheid van het kunstwerk gaat het materiële te boven, het blijkt een kracht die de heersende kaders van de cultuur, van de godsdienst, van het subjectieve denken en voelen en willen van de beschouwer doorbreekt. Het verwart, brengt aan het licht, geeft kritiek, verdiept, heelt en verbindt ons met de bron. (NB Dit zijn kwaliteiten die we vanouds met de Heilige Geest associëren).
2.2. Wat is echt?
René Magritte speelt met onze waarneming en onze waardering voor echt en niet-echt wanneer hij een pijp schildert en daaronder schrijft: ceci n’est pas une pipe. Ik voel me betrapt als ik het zie en lees, en moet me opnieuw afvragen of ik een afbeelding echt vind of niet. Wat Magritte hier voorbeeldig doet is onthullen en verhullen: hij laat een pijp zien, maar laat tegelijkertijd zien dat dit geen pijp is. Om Thomas van Aquino’s hymne over het heilig sacrament te parafraseren: zien, smaken en tasten worden in verwarring gebracht. Magritte neemt ons daarmee ook mee in de verwarring tussen illustratie en zelfstandig kunstwerk. Een illustratie is niet echt, is een afbeelding van een werkelijkheid en heeft daarmee één betekenis, is be’grijp’baar. Het zelfstandig kunstwerk doorbreekt mijn (zicht op de) werkelijkheid, slaat die in stukken en deze stukken gaan een nieuw verband aan, vormen een nieuwe werkelijkheid. Er blijkt een parallel met religie. Wanneer religie inderdaad als betekenis heeft ‘opnieuw verbinden’, dan is er blijkbaar iets uiteen gevallen, dan zijn er fragmenten van mijn, van ons bestaan die in de religie een nieuw verband met elkaar aangaan. Dan schept de religie een nieuwe werkelijkheid.
Binnen de kerkelijke kunst staan illustratie en zelfstandige kunst gewoon naast elkaar. De illustratie is altijd een ‘mindere’ kopie van wat zij tracht uit te beelden, maar heeft het voordeel dat het eenduidig is, geen weerstand oproept. Een zelfstandig kunstwerk brengt juist verwarring teweeg omtrent hetgeen het present stelt en roept bij de beschouwers vaak een reeks soms tegenstrijdige betekenissen op.
Jaren geleden (2 november 1993) was ik (AG) in het museum voor hedendaagse kunst ‘De Pont’ in Tilburg. Ik werd getroffen door enkele tekeningen van Jean Michel Alberola (van wie ik toen nog nooit gehoord had) ‘Etudier le corps du Christ’. De tekeningen pakten me, maakten me onrustig, lieten me niet los, irriteerden en maakten blijkbaar ook wat in mij wakker. Ik raakte aan het schrijven, ik moest antwoorden op het beeld:
‘Etudier le corps de Christ’
Ze hebben mijn Heer uiteengelegd,
in stukken gescheurd.
Uit elk fragment geurt
de lucht van afgrond,
van verschroeide aarde.
Verworpen getuige,
god zonder waarde.
De rechterhand weet
van geen ledemaat meer.
Geteisterde tors, mistekend lichaam,
uiteengereten, onbegrensd.
Gebroken ogen in zich verward,
scheur vol stilte, licht verwijt
wat heb ik u gedaan?
2.3. Incarnatie: stof en korte tijd vergoddelijkt
Veel mensen hebben de neiging hebben geloof los te maken van het concrete leven, dezelfde mensen hebben ook zeer verheven ideeën omtrent kunst. Ze leggen de nadruk op het overstijgende aspect van kunst, van geloof. Daarom is het goed vast te stellen, dat het christelijke geloven en de kunst beide in de feitelijk gegeven wereld geworteld zijn. Het christelijke geloof staat helemaal in het hier en nu, alleen al omdat het belijdt, dat de schepping waarin wij leven door God geschapen is; alleen al omdat het belijdt dat God geïncarneerd is in Jezus, een mens van vlees en bloed, in tijd en plaats; alleen al omdat het belijdt dat de Geest hier en nu mensen kan bezielen en verwarren. Tegelijkertijd verwijst het geloof altijd over dit heden heen. Het geloof doorbreekt de grenzen van het hier en nu en stelt het visioen van gerechtigheid en vrede present, het wenkend beeld van een gave wereld, van de schepping zoals die ten diepste bedoeld is.
Alle vormen van kunst zijn alleen al door hun materialiteit geworteld in het hier en nu. Linnen, papier, karton, steen, celluloid, beeldscherm, ijzer, brons, koper, zilver, goud. Door zijn materialiteit is een kunstwerk ook kwetsbaar. Het kan aangetast worden door de elementen in de loop van de tijd; het kan aangerand worden of vernield. Het kunstwerk wordt niet behoedt door zijn maker, maakt zich los van hem of haar, overstijgt zijn materialiteit en is tegenwoordig onder ons en spreekt ons aan; het maakt onrustig, stelt vragen, doorbreekt grenzen en stelt vanzelfsprekendheden ter discussie en opent ons zo voor iets nieuws, voor elkaar.
3. Het geloofsgesprek
Het geloofsgesprek is niet vanzelfsprekend; in onze geseculariseerde cultuur lijken we de passende woorden te zijn kwijtgeraakt, in onze geïndividualiseerde cultuur heerst verlegenheid om aarzelend en lerend met elkaar te zoeken; in een commerciële spelletjescultuur is de tragiek en ambiguïteit van het leven bijna uitgebannen. Bovendien stoten we in een geloofsgesprek vaak op onze grenzen: we willen/kunnen het verlangen, de pijn, de vreugde, de wanhoop, het geluk niet ten diepste voelen en uithouden, want dat haalt ons uit ons gewone doen; bovendien raken we aan de grenzen van de taal: het lukt vaak niet om passende woorden te vinden voor onze existentiële ervaringen. De taal schiet te kort en wanneer ik woorden vind, moet ik ze meteen daarna ontkennen, want de woorden ik gebruikte drukten toen ze klonken toch niet uit wat ik bedoelde. Toch moeten we communiceren over ons geloven willen we het delen, wil het groeien en wil het zich verder ontwikkelen en vruchtbaar worden voor heel de wereld.
Een wezenlijk aspect van het geloofsgesprek is de gratuïteit, het heeft geen doel buiten zichzelf. Geloofscommunicatie is niet levensnoodzakelijk, je kunt ook zonder een gelukkig mens zijn, je kunt ook zonder een goed mens worden. In het geloofsgesprek begeef ik me op het terrein van het ‘nodige overbodige’. Daarom horen bij het geloofsgesprek onbevangen durven kijken en luisteren naar zichzelf, oprechte ontvankelijkheid voor de ander, me durven laten verrassen.
4. Opnieuw: kunst in de geloofscommunicatie
De ervaring van een reële aanwezigheid in een kunstwerk is een kracht die vertrouwde kaders doorbreekt. Het is een kracht die me opent en kan helpen in de geloofscommunicatie. Het schudt me op en vraagt om reactie. Het kunstwerk dwingt me opnieuw te kijken naar de werkelijkheid die ik nooit te voren zo zag. De vanzelfsprekendheden van ons bestaan, de onbewuste vooronderstellingen van ons geloven worden aangetast en beproefd. Dit doorbreken van mijn vertrouwde kaders maakt onrustig, maar het schept ook een nieuwe ruimte die ik kan betreden.
Plato reeds betoogt dat de mens zijn oorspronkelijke schoonheid heeft verloren, en dat in hem heimwee en verlangen leeft naar die staat. De schoonheid verhindert hem zich neer te leggen bij de status quo en houdt zijn verlangen gaande, sterker roept lijden en gemis op.
Net zoals wijzelf hoort het kunstwerk tot de materiele wereld, we zijn verwant. Door de materialiteit van het kunstwerk kunnen we er ook niet omheen. Terwijl muziek – ook kunst – verdwijnt als ze uitgeklonken is, blijft het kunstwerk in ons midden.
5. Onthechte observatie
Een kunstwerk is per se kwetsbaar; kwetsbaar in zijn materialiteit en kwetsbaar in zijn passiviteit, een kunstwerk kan zich niet verweren. Hoeveel agressie een kunstwerk ook oproept (hetgeen soms tot aanranding of vernieling leidt), het vraagt in principe om onthechte observatie, het nodigt uit goed te kijken, waar te nemen, me te laten raken en in gesprek te gaan. Het dagblad Trouw dat met regelmaat aandacht besteedt aan het (leren) kijken naar een kunstwerk meldt dat we in een museum gemiddeld 9 seconden besteden aan schilderij. Blijkbaar zijn we gewend geraakt ook kunst snel en efficiënt te consumeren.
Het is goed te beseffen dat kijken/waarnemen geen objectief gegeven is, om te komen tot een onthechte observatie is het me te realiseren dat ik het ben die kijkt, ik met mijn biografie, ik met mijn smaak en voorkeuren, ik met mijn eerdere kijkervaringen en vooroordelen.
In onze bijeenkomsten hebben we ons geoefend in onthecht kijken. Door ontspanningsoefeningen en concentratieoefeningen te doen trainen we ons op receptiviteit, onbevangen ontvangen. Door echt stil te worden en te beschouwen gunnen we ons de tijd om te kijken.
We oefenen ons ook in geleid kijken of systematisch kijken: een schilderij kun je van boven tot onder met de ogen aftasten, of van buiten naar binnen, van de rand naar het middelpunt, je kunt ook apart aandacht schenken aan de kleuren, aan de vormen, aan de compositie, aan het perspectief aan… Dit alles voorkomt dat je blijft steken in de eerste indrukken, en zorgt ervoor dat je zien zich verdiept.
We kijken altijd in een gemeenschap. Dat is op de eerste plaats de gemeenschap die ik in mijzelf meedraag: mijn opvoeders, vader, moeder, onderwijzers en leraren, mijn vrienden, en geliefden, maar ook aanwezig in mij zijn de christelijke traditie, de humanistische stroming. De hedendaagse beeldtaal die wordt bemiddeld door de media beïnvloedt me tegelijkertijd.
We kiezen in deze methode van kunst en geloofscommunicatie ook voor een gemeenschap: de groep mensen die zich hiermee wil inlaten. In concreto betekent dat, dat ik ook waarneem door de ogen van anderen, en dat onze waarnemingen elkaar aanvullen en tegenspreken, en nieuwe waarneming oproepen. Een gevolg hiervan is dat het vrijwel onmogelijk is je eigen waarneming te verabsoluteren.